Rasinformatie

Een Labrador Retriever kan niet genoeg als hond voor het gehele gezin worden aanbevolen. het is een uitstekende apporteur, is met kinderen te vertrouwen en boekt goede resultaten bij gehoorzaamheidswedstrijden. De Labrador Retriever word zeer veel als blindegeleidehond gebruikt

– Gelijkmatig temperament

– Uitstekende jachthond

– Goede Gezinshond

– Lief voor kinderen

De oorsprong van de Labrador Retriever ligt in Canada. De Labrador Retriever stamt waarschijnlijk af van de St. John’s Dog die in de achttiende eeuw op Newfoundland leefde. Nadat er geen honden meer geïmporteerd mochten worden werd het ras in het begin van de twintigste eeuw definitief opgricht in Engeland. Vanaf 1896 komt de hond in Frankrijk voor. De Retriever Club de France is in 1911 opgericht. pas eind jaren vijftig ontwikkelde et ras zich in Nederland. Nu is het één van de populairste honden in Nederland. Deze meest voorkomende Retriever dankt zijn populariteit aan zijn uitzonderlijk evenwichtige karakter. Dit is ook de reden waarom hij vooral als gezelschapshond wordt gehouden. Daarnaast is het een zeer goede blindengeleidehond.

Karakter
Ongeacht de kleur heeft de labrador een heel fijn karakter. Laat de keuze van de pup dan ook niet van de kleur afhangen. Blijmoedig, goed te trainen, heeft ‘will to please’, dol op kinderen, is graag onder de mensen, gevoelig en vriendelijk.

beharing en kleur
De Labrador heeft een dichte en korte vacht. Deze is waterafstotend en biedt bescherming tegen kou en water.

Gedrag / temperament:
Typische kenmerken: Goed temperament, erg behendig. Zeer goede neus, zacht in de mond; groot liefhebber van water. Is toegewijd en past zich gemakkelijk aan. Intelligent, levendig en gezeglijk, met een sterke drang zijn baas een plezier te doen Vriendelijk karakter, zonder enige agressie of ongepaste schuwheid.

Hoofd

Schedel partij:
De schedel is breed, scherp besneden, zonder vlezige wangen. Duidelijke stop.

Gezicht:
Neus: De neus is breed, de neusgaten zijn goed ontwikkeld.

Kaken/gebit:
De kaken zijn middelmatig lang, krachtig en niet spits toelopend. De kaken en het gebit moeten sterk zijn, moet een volmaakt, regelmatig en compleet scharend gebit; dat wil zeggen dat de bovenste tanden net over de onderste tanden heen vallen en recht in de kaak staan.

Ogen:
De ogen zijn middelmatig groot, met een intelligente en vriendelijke uitdrukking; ze zijn bruin of hazelnootkleurig.

Oren:
Niet groot of zwaar, dicht tegen het hoofd aanliggend en vrij ver naar achteren geplaatst.

Nek:
De nek moet sterk, krachtig en droog zijn (zonder rimpels of plooien), geplaatst op goedliggende schouders.

Lichaam

Rug:
De rug lijkt vlak door de aanwezigheid van spieren en de dikke vacht (horizontale bovenbelijning).

Lendenen:
De lendenen zijn breed, kort en sterk.

Borst:
De borstkas moet voldoende breed en diep zijn, met goed gewelfde ribben.

Staart:
De staart is kenmerkend voor het ras, erg dik bij de aanzet en geleidelijk toelopend nar de punt; van middelmatige lengt, vrij van bevedering, maar rondom dik bekleed met een korte, dikke, dichte vacht, waardoor een ronde vorm ontstaat (‘otterstaart’). De staart mag vrolijk gedragen worden, maar niet over de rug krullen.